De Turkse president Erdogan is van zijn eerste foute uitspraak niet doodgevallen. Maar het stoort Dries Lesage hoe Europa, van de weeromstuit, Koerdische extremisten aan de borst drukt.

België en Europa zijn terecht geschokt door de recente uitvallen van de Turkse president Erdogan. Boven op de misplaatste nazi-vergelijkingen en Srebrenica-opmerking kwam woensdag de misdadige uitspraak ‘dat Europeanen nergens meer veilig op straat zullen lopen als Europa zo doorgaat’.

Even problematisch zijn de persoonlijke aanvallen op de Belgische staatssecretaris Zuhal Demir (N-VA) in Turkse kranten, wegens vermeende banden met de Koerdische beweging PKK. Dergelijke banden kunnen niet worden aangetoond. In het VRT-programma De afspraak op 12 december vorig jaar heeft Demir het PKK-geweld duidelijk afgewezen. Zij merkte terecht op dat de meeste Koerden de PKK niet steunen.

Twee maten

De kloof tussen Turkije en Europa wordt almaar dieper. Omwille van de vriendschap en de vele gemeenschappelijke belangen tussen onze landen moeten we deze kwalijke trend proberen om te buigen. Maar laten we daarbij ook voor de eigen deur vegen.

Turken van uiteenlopende strekkingen hebben namelijk ook genoeg van Europese attitudes. Waarom worden in de aanloop naar het Turkse referendum van 16 april zoveel problemen gemaakt over meetings ten voordele van het presidentieel systeem, terwijl het neen-kamp ongehinderd campagne kan voeren? De inhoudelijke argumentatie van de Nederlandse premier Mark Rutte dat het presidentiële systeem de democratie uitholt, is hypocriet. In Nederland, Duitsland en België zagen wij de afgelopen jaren namelijk talloze manifestaties van sympathisanten van de PKK – ook de voorbije dagen in het kader van de Turkse neen-campagne. De PKK is een gewapende groep die op grote schaal de mensenrechten schendt en in de EU op de terreurlijst staat.

Dubbele standaard

Met zo’n dubbele standaard trapt Europa op de ziel van de meeste Turken. Voor hen staan PKK-vlaggen symbool voor dodelijke aanslagen op duizenden Turkse militairen, politiemensen en burgers, onder wie Koerdische andersdenkenden en kinderen. Met democratie heeft dit niets te maken. Vriend en vijand zijn het erover eens dat geen enkele Turkse leider meer dan Erdogan geprobeerd heeft om de Koerdische kwestie op te lossen. Onder de Turkse Koerden werd zijn draagvlak op den duur groter dan dat van de PKK. Na een wapenstilstand van meer dan twee jaar haalde de pro-Koerdische partij HDP in juni 2015 80 zetels in het parlement. Maar toen begon de PKK weer moordaanslagen op Turkse politiemensen en militairen te plegen. Als populistische leider geprangd tussen nationalistische oppositiepartijen en hernieuwd PKK-geweld, koos Erdogan in juli 2015 voor de totale oorlog met de PKK en politieke samenwerking met de ultranationalisten voor het presidentieel systeem. De PKK, waar een extreme vleugel de plak zwaait, is duidelijk mee verantwoordelijk voor het opblazen van het positieve momentum.

Vlaamse, Belgische én Europese sympathie

Uitgerekend aan zo’n PKK-gezinde betoging in Brussel nam op 17 november vorig jaar een delegatie van N-VA-parlementsleden deel. Nochtans willen ze ‘hier geen Turkse problemen importeren’ en zoeken ze juridische wegen om blijken van sympathie voor terreur door anderen te vervolgen. In De zevende dag (op 12 maart) zei N-VA-Kamerfractieleider Peter De Roover dat aan deze betoging toevallig ook PKK’ers deelnamen. Dat is flauw. Het krioelde er van de PKK-vlaggen. Dat is meestal zo als de Belgisch-Koerdische vereniging Navbel iets organiseert. N-VA’ers werken ook samen met het Koerdisch Instituut, dat doorgaans erg vriendelijk is voor de PKK. Theoretisch kan het best dat Turkse politieagenten die al op de tientallen dossiers van Belgische Syriëgangers hebben gewerkt, door de PKK zijn omgebracht. Toch blijft de N-VA, de partij van onze minister van Binnenlandse Zaken, erg verbloemend doen over haar sympathie voor de ‘Koerdische beweging’ (DS 22 maart) .

Het gaat niet alleen om de N-VA. Premier Charles Michel (MR) en de partij Groen noemen de Turkse klacht dat België een belangrijk centrum van de PKK is, absurd. Hiermee spreken ze wel het federaal parket en rapporten van Europol tegen, die gewag maken van geldinzameling, afpersing en rekrutering. Vaak verblijven PKK-leiders in Brussel. In de Brusselse Europese wijk doen ze al decennia aan lobbywerk. Ongeacht de complexe juridische dimensie van al die activiteiten, hakt de politieke bagatellisering van het PKK-fenomeen er bij de Turkse publieke opinie hard in.

De pro-Koerdische partij HDP wordt door Belgische en Europese politici op handen gedragen. Ik pleit niet voor de huidige vervolging van deze partij. Maar moeten we dan niets zeggen over haar duidelijke banden met de PKK? In een interview verklaarde PKK-leider Cemil Bayik vlakaf dat zij de HDP hebben opgericht. Omgekeerd keurde HDP-voorzitter Selahattin Demirtas de gewapende overname door de PKK van stadswijken in het Turkse zuidoosten goed. HDP-parlementsleden gingen consequent naar begrafenissen van gevallen PKK-strijders en zelfmoordterroristen van de splintergroep TAK. De terreuraanslagen van TAK vorig jaar in Ankara en Istanbul verschillen in niets van de IS-aanslagen in Brussel, die wij dezer dagen als nationaal trauma verwerken. Toch worden deze HDP’ers in het Belgische en Europese parlement met alle egards ontvangen, zonder een zuchtje kritiek.

Dan hebben we het nog niet eens gehad over de poging tot staatsgreep en het Gülen-fenomeen: nog zo’n pijnlijke discussie, waarbij Turkije en Europa op twee verschillende planeten lijken te leven. Wie drukt eindelijk op de reset-knop om deze onhoudbare polarisering om te buigen?

DRIES LESAGE (Politicoloog aan de UGent en auteur van het boek ‘Wat u niet mag weten over Turkije’ (Lannoo, 2016).