Foto: Özcan Akyol

Özcan Akyol (1984) is schrijver, columnist en televisiemaker. Komende week presenteert hij Eus’ Boekenclub.

“Dat ik Nederlands ben, staat misschien in mijn paspoort, maar ik krijg toch vaak te horen dat ik op moet rotten naar mijn eigen land. En mijn ouders zijn Turks, maar Turken noemen me een landverrader.

Ik voel me een ambassadeur van Deventer. Ik krijg, als ik hier door de stad loop, vaak van wildvreemden te horen dat ze trots op me zijn.”

“Ik groeide niet op in een vrolijk gezin. Wij waren allemaal slachtoffer van het humeur van mijn vader. Mijn moeder was een archetype van de onderdrukte vrouw. Beiden ongeletterd, trouwens. Ze hebben zich voortgeplant uit gewoonte, niet uit liefde. Ik denk dat ze dat beter niet hadden kunnen doen. Maar dat denk ik bij wel meer mensen.”

“Ik was chauffeur geweest van een criminele organisatie. Scheveningen was een kantelmoment in mijn leven: ik kreeg toegang tot de bajesbibliotheek en ontdekte lite­ratuur, en de uitwerking van boeken op mijn brein. Dat was een sensatie.

Op de mavo had ik ook wel moeten lezen, maar toen hadden we voor het eerst internet, met zo’n inbelverbinding. We trokken de samenvattingen zo van het net, de leraren hadden geen idee.”

Turkije

“Toch wel een vreemd land, dat een enorme aantrekkingskracht op me heeft. Ik ben er in december 2019 voor het laatst geweest, ik mis het wel.

Wonderlijk dat daar mijn roots liggen, en dat ik door een toevalligheid – dat mijn vader hierheen kwam, is geen onderdeel van een groot masterplan – een 36-jarige Nederlandse man ben, in plaats van een 36-jarige Turkse man.

Ik weet niet wat er van me zou zijn geworden. Als ik naar mijn neven en nichten kijk, kan het alle kanten op: dan had ik arts ­kunnen worden of schaapsherder.”

“Als ik er ben, slaap ik altijd in een hotel. Familiebezoek is zo beladen. Ze behandelen me alsof ik de paus ben. Dat heeft te maken met de status van mijn vader: hij was niet goed voor zijn gezin, maar hij vertroetelde zijn familie in Turkije.

“Dat hadden mijn broers en ik altijd. Mijn vader had als enige in de wijk een tondeuse, maar hij kende maar één kapsel: millimeteren. Dat was heel zonde achteraf, zoals wel meer zonde was in mijn jeugd, want ik had heel mooie krullen. Mijn fascinatie voor lichaamshaar is wel toen ontstaan.

Wij waren over het algemeen wat ­hariger dan Nederlandse kinderen, mijn broer had al een snor toen hij negen was, dus wij vroegen ons op een gegeven moment af wat je nog meer kon met een tondeuse.

Toen ik later bij BNNVara vertelde dat ik mijn eigen baard kon bijhouden en best een andere man kon knippen, waren ze verbijsterd. Kun je ook interviewen en knippen, vroegen ze. Uit zo’n achteloze opmerking is dat programma De geknipte gast ontstaan.”

“Part of the job. Het enige waar ik nog raar van opkijk, is de lengte van sommige mails. Je kunt ook in drie woorden schrijven dat je het liefst wilt dat ik dood ben. Of dat je me een klootzak vindt. Maar soms heeft iemand drie kwartier zijn best zitten doen op een mail vol hatelijk­heden en spelfouten.”

Haartransplantatie

“Ik merkte door mijn televisiewerk dat ik kaal werd op mijn kruin. Een visagist wees me op een haardokter, met wie ik ben gaan praten. Het is veel simpeler dan ik dacht: van onder op mijn hoofd, waar juist heel veel, stevig haar groeit, werd haar met wortel en al geoogst, en dan bovenop herplant. Zonder littekens, met de garantie dat het altijd blijft zitten. Een heel goede investering. Ik zou het iedereen aanraden, maar ik zeg nooit waar ik het heb laten doen.”

Slapeloosheid

“Ik heb geen talent voor slapen. Ik slaap vier, vijf uur per nacht. Geen idee waar het vandaan komt, al zal mijn jeugd er ongetwijfeld een rol in spelen. Mijn lichaam is eraan gewend. Al sluit ik niet uit dat ik op mijn vijftigste dood neerval.”

Bron: Nederlandse media