De wortels van het bankieren gaan terug tot de dertiende eeuw en liggen in Italië. Doch bloeide het bankwezen pas echt tijdens en na de Industriële Revolutie. De invloeden van deze revolutie hebben ervoor gezorgd dat ook het Ottomaanse Rijk een bankensysteem implementeerde.

Het bankieren ontstond voor het eerst in de 13de eeuw in Italië en verspreidde zich geleidelijk over de hele wereld. Banken begonnen als prominente kredietfaciliteiten te fungeren in Europa, waar de bedrijfsactiviteiten zich na de Industriële Revolutie sterk ontwikkelden. In die periode had het Ottomaanse Rijk ook sterke zakelijke relaties met Europa. Als gevolg doken in een mum van tijd de eerste Ottomaanse financiële instellingen op.

Bevoorrecht in schuldbetaling

De Ottomaanse regering leende geld van twee geldwisselaars die in 1845 actief waren als moderne bankiers in het Galata district van Istanbul. Zoals de overeenkomst vereiste, koppelden de geldwisselaars de koersen aan de Britse pond sterling. In ruil daarvoor mochten ze privébanken oprichten.

De eerste Ottomaanse bank werd in 1847 opgericht onder de naam Bank-i Der Saadet. De bank beschikte echter niet over kapitaal. Omdat de biljetten enkel en alleen vanwege het prestige van de oprichters werden geaccepteerd en in omloop gebracht, ging het bedrijf na korte tijd failliet.

In 1856 werd met behulp van Brits kapitaal de Bank-ı Osmani (Ottomaanse bank) opgericht die haar hoofdzetel had in Londen. Na de Franse kapitaalinjectie in 1863 ging de bank verder onder de naam Bank-ı Osmani-i Şahane. De bank was op dat moment zowel een centrale bank als een Investeringsbank. De Ottomaanse regering leende in 1877 geld van de wisselaars in Galata en van de Ottomaanse bank. Dit geld was nodig om de Russisch-Turkse Oorlog te financieren die duurde tot 1878.

De Ottomaanse bank wordt gezien als de eerste moderne bank van het Ottomaanse rijk en van de moderne republiek. De bank had zelfs het voorrecht om munten te slaan. De Ottomaanse bank bleef na de oprichting van de moderne Republiek nog een lange tijd actief onder dezelfde naam.

İş Bank, die werd opgericht met kapitaal dat naar Ankara werd verzonden door Indische moslims die de Turkse regering wilden steunen in hun oorlog tegen de Grieken, werd de grote concurrent van de Ottomaanse bank. De nieuwe bank won de strijd en werd de nieuwe vertegenwoordiger van de toenmalige hoofdstad Istanbul. Hierdoor werd İş Bank ook de nieuwe moderator van het financieel systeem van Turkije. Met andere woorden, het was Ankara die Istanbul versloeg.

Binnenlands kapitaal in beleggingsfondsen

Na de oprichting van de Ottomaanse bank, zijn er door de jaren heen nog verschillende banken bij gekomen die allemaal in handen waren van buitenlanders. Aangezien zowel İş Bank als de Ottomaanse Bank met buitenlands kapitaal werden opgericht, verstrekten zij voornamelijk leningen aan buitenlandse handelaars. Als gevolg ging de lokale bevolking aankloppen bij de geldwisselaars, waarvan het grootste deel niet-moslim was, of bij het staatsbureau, dat de bezittingen van weduwen en wezen bewaarde.

Dankzij de inzet van Mithat Pasha, de gouverneur van de provincie Nis (huidig Servië), werd het eerste beleggingsfonds opgericht in Ruse, de vijfde grootste stad van het hedendaagse Bulgarije. Vijf jaar later (1868) later werd er een tweede fonds opgericht in Constantinopel.

De fondsen werden beheerd door het volk en stonden onder toezicht van de overheid. Bezittingen van het publiek werden verzameld in deze fondsen en degenen die leningen aanvroegen ontvingen het geld mits de aanwezigheid van een borgsteller. In 1907 vielen deze fondsen onder bevoegdheid van de Ziraat Bank omwille van de financiële en politieke crisissen.

Operationele principes

Destijds waren transacties waar rente aan was verbonden verboden. Dit omdat de islamitische wetgeving (sharia) van kracht was in heel het rijk die zegt dat het verboden is om rente te heffen. De islamitische wetgeving stond wel toe dat rente-gerelateerde transacties in het buitenland werden uitgevoerd. Aangezien de hoofdzetel van de bank in het buitenland gevestigd was, werden haar transacties niet als illegaal beschouwd in termen van de islamitisch wetgeving.

Het aangaan van een lening ging gepaard met de afname van een product van de kredietgever tegen een hoge prijs. Dit was het werkingsprincipe van de Ottomaanse banken. Wanneer een klant bijvoorbeeld een lening van 100 munten wenste, verkocht de geldschieter een pen, boek of horloge aan de klant in ruil voor negen munten en verstrekte hij de lening. Dit wil zeggen dat de klant een schuld moet aflossen van 109 munten.

Muamala

Een verkoop van deze soort (muamala), die fungeerde als een oplossing in tijden waarin het onmogelijk was om rentevrije leningen te vinden als een gevolg van geldschaarste, werd een transactieverkoop genoemd. De minimumprijs voor de extra betaling werd door de overheid bepaald op basis van de toenmalige marktomstandigheden. De limiet van het bedrag was 10 procent in de tijden van Sultan Süleyman The Magnificent (1526-1566), 15 procent in de tijden van Sultan Abdülmecid (1839-1861) en 9 procent in de tijden van Sultan Abdülhamid II (1876-1909).

Foto: Sultan Abdülhamid II

De transactieverkoop kan worden beschouwd als een soort truc, maar dat was niet het geval. Integendeel, het was een wettelijke oplossing. Lenen en verkopen werden aanvaard als twee verschillende transacties. Bovendien konden de klanten vrij beslissen.

Stichtingen in plaats van banken

Voor de introductie van moderne banken bestonden er ‘geldstichtingen’ in het Ottomaanse Rijk die ‘voldeden’ aan de bankbehoeften. Een deel van de rijken besteedde geld aan deze stichtingen die vervolgens leningen verstrekten aan behoeftigen. Ze verdwenen echter van het straatbeeld omdat ze met zo weinig waren. Om ervoor te zorgen dat de gemeenschap op een gemakkelijke manier onverwachte belastingen kon betalen, richtten rijke mensen speciale stichtingen op om elkaar te kunnen helpen.

Deze stichtingen werden soms ook als geldfondsen beschouwd. Ze waren niet alleen bedoeld om het volk te assisteren bij het betalen van belastingen, maar ze hielpen ook degenen die niet konden werken als gevolg van ziekte, hulpbehoevende jonge dames in hun huwelijksvoorbereidingen, jonge mannen bij het oprichten van nieuwe bedrijven, gezinnen die hun huizen verloren door brand of instorting en voorzagen geld voor het herstel van wegen, bruggen, wandelpaden en waterlijnen van dorpen en buurten.

Een aanzienlijk deel van deze stichtingen werd in 1869 overgedragen aan de gemeenten. Na de verkondiging van de republiek werden ze allemaal genationaliseerd.

Landbouwleningen en Staatsfondsen

Foto: Mithat Pasja

De Ottomaanse grootvizier Mithat Pasja was in 1863 de oprichter van het eerste staatsfond (memleket sandıkları). Deze fondsen werden opgericht ter vervanging van de bovengenoemde stichtingen. Een specifiek bedrag van de verkochte oogst van de dorpelingen werd in het fonds geplaatst. Vanaf het moment dat een bepaalde geldhoeveelheid werd bereikt, konden dorpelingen leningen aangaan. Termijnleningen waarvan de looptijd varieerde van drie maanden tot één jaar, werden verstrekt in ruil voor 12 procent en een borgsteller. Op het einde van het jaar werd een derde van de zuivere winst uitgekeerd aan de dorpelingen op basis van hun inbreng.

Verantwoordelijkheid

Het beheer van deze fondsen was de verantwoordelijkheid van vier personen die werden verkozen door de gemeenschap. De raad van bestuur die bestond uit een districtsgouverneur, een rechter en twee benoemde individuen, moest ervoor zorgen dat alles goed functioneerde. Deze fondsen die werden opgericht om de bevolking te beschermen tegen pandjesbazen en die de productie moesten stimuleren, waren het eerste voorbeeld van coöperaties in het rijk. Nadat ze in 1883 de naam ‘Menafi Sandıkları’ kregen, werden ze in 1888 omgevormd tot Ziraat Bank (landbouwbank).

Sabah